Hier bezuiden de Moerdijk zijn we niet bepaald lief voor haar. Wringen we haar niet in enge keurslijven, dan laten we schromelijk na haar op te smukken.
Eerder dan haar te tooien in fraaie bewoordingen, behandelen we haar stiefmoederlijk. En dat is niet netjes. We fnuiken haar rijke universum, we gieten haar in fastfoodzinnen van hapklare nonsens.
Doorslikken zonder kauwen alstublieft.
Mijn volgende boek wordt de dikke Van Dale.
zondag 16 mei 2010
woensdag 5 mei 2010
"We zijn verhalen beginnen vertellen terwijl we vroeger dossiers uitlegden"
‘Op een bepaald moment is er een conjunctuur in een samenleving die door de massa gevolgd wordt. Helaas is de journalistiek in veel gevallen alleen maar datgene wat de massa volgt of eventueel een klein beetje aanvuurt en versterkt. Als ik op de VRT kwam werken, werd me duidelijk waar dat vandaan kwam. Ik stelde vast dat journalisten veel minder deskundig waren dan in de buitenwereld doorgaans gedacht werd.’ Dat zegt VRT-journalist en Congo-specialist Peter Verlinden.
Is het dan zo slecht gesteld met de deskundigheid van de journalisten?
Er zijn wel degelijk deskundigen bij ons, gelukkig maar. Ik beschouw mezelf als een deskundige wat Congo betreft. Maar met evenveel stelligheid als ik een item over Congo maak, maak ik er een over Honduras of over een gevangenisopstand in Bolivië. Hoewel ik daar eigenlijk niets van afweet. Dan vertaal ik eigenlijk de deskundigheid van een persbureau of een bron naar een taal die het televisiepubliek begrijpt. De kijker kan daar verkeerdelijk uit afleiden dat ik zelf veel ken over de problematiek in Zuid-Amerika.
Werken er vandaag meer experts bij de openbare omroep dan toen u er zo’n 20 jaar geleden begon?
Ongetwijfeld. Toen ik hier in ’91 aan de slag ging, bestond er zelfs geen aparte buitenlandredactie. Het journalistenkorps was veel minder uitgebreid dan dat het vandaag is. Daardoor moest iedere journalist een grote diversiteit aan onderwerpen belichten. Nu zijn we talrijker, wat meer specialisatie mogelijk gemaakt heeft. Al klagen de redacteurs van de algemene verslaggeving nog altijd dat ze de ene keer iets moeten maken over een tentoonstelling, dan over een sociaal conflict en vervolgens over een misdaad.
Er wordt dikwijls gezegd dat de journalistiek vroeger beter was dan nu maar volgens mij is dat een mythe. Voor ik bij de VRT werkte, was ik een tijdlang persattaché bij het kabinet van Ontwikkelingssamenwerking. Ik herinner me dat ik dingen doorstak naar journalisten die ze blindelings overnamen. Ik kon ze bij wijze van spreken alles wijsmaken.
Na uw carrière als persattaché werd u televisiejournalist. Met welke verwachtingen stapte u de toenmalige BRT binnen in 1991?
Ik had verwacht dat je je gang kon gaan als journalist. Dat je items kon maken zonder eindeloze discussies te moeten trotseren en dat er niet werd gecontroleerd wat je precies maakte. Dat de bemoeienis van eind- en hoofdredactie stopte van zodra je de opdracht kreeg om iets te maken . Toen ik begon, kon je inderdaad je gang gaan als journalist. Wanneer je het budget had gekregen om iets te gaan doen, kon je autonoom beslissen wat je precies in je stuk stak en hoe je dat deed. Dat is de laatste jaren wel sterk veranderd.
Wat is er dan precies veranderd?
Televisiejournalisten waren vroeger onderzoekers en dossiervreters. Nu zijn ze meer en meer televisiemakers geworden. Dat is ook logisch, wij moeten eerst en vooral goede tv maken, waar mensen naar blijven kijken. Veel meer dan vroeger zijn we gebonden aan de vorm, aan het format. Het keurslijf waarbinnen je als journalist je verhaal moet vertellen is nauwer geworden. Dat heeft het werken in elk geval niet gemakkelijker gemaakt en voor de vorm hebben we een deeltje van de inhoud opgeofferd. Bovendien is het ritme van het journaal dermate toegenomen dat het eigenlijk niet meer lukt om een rustige uitleg te geven. Neem bijvoorbeeld een probleem als dat van de wachtlijsten. In plaats van dat probleem structureel uit te leggen en te onderzoeken waar die wachtlijsten precies vandaan komen, gaan we nu een portret brengen van een betrokkene. We zijn verhalen beginnen vertellen, terwijl we vroeger dossiers uitlegden.
Sommige journalisten zijn radicaal tegen die ommezwaai. Begrijpt u hen?
Absoluut, alleen denk ik dat die journalisten voor een krant moeten gaan werken. We zitten nu eenmaal met de eigenheid van het medium televisie. Structureel uitleggen hoe iets in elkaar steekt, vraagt tijd en dat staat haaks op het begrip televisie maken. Stel dat je in het journaal een gesprek zou hebben met een vakbondsleider over het probleem van Opel gedurende 8 minuten, dan haken de mensen gewoon af. Dat is spijtig, maar ik denk dat we ons daar als televisiejournalisten mee moeten verzoenen. Wanneer ik items over Congo maak dan laat ik heel weinig politici aan het woord en opteer ik voor de verhalen van de gewone Congolese mensen. Daar blijven mensen wel naar kijken. Dat kunnen ze blijkbaar nog appreciëren.
Recent kwam er ook kritiek die u rechtstreeks aanbelangt als buitenlandjournalist. In zijn kerstessay suggereerde Geert Buelens dat het aanbod van buitenlands nieuws sterk afgenomen is.
Procentueel heb je inderdaad minder buitenlands nieuws dan vroeger maar het journaal is ook wel langer geworden. De verhouding is dus gewijzigd maar zuiver kwantitatief zijn we doorheen de jaren evenveel buitenlands nieuws blijven aanbieden. Veel belangrijker dan het aantal minuten is de kwalitatieve kant van het verhaal. Zijn mensen nu minder goed geïnformeerd over het buitenland dan vroeger? Dat is eigenlijk de relevante vraag en mijn antwoord daarop is ‘nee’.
Toen ik nog maar pas chef buitenland was, in 2000, had de nieuwsdienst aan de VUB de opdracht gegeven om de aanwezigheid van het buitenlands nieuws in het journaal te onderzoeken. De conclusie van die onderzoekers was verrassend. Ze stelden dat er relatief weinig aandacht ging naar Afrika terwijl er onevenredig veel berichten waren die aan Australië gewijd waren. Nadien bleek dat de onderzoekers alle sportberichten meegerekend hadden, wat een grondige vertekening opgeleverd had omdat de Olympische Spelen dat jaar in Sydney plaatsvonden. Je moet dus opletten met onderzoeken en cijfers.
Waarom ligt de journalistiek de laatste tijd meer onder vuur?
Critici hebben meer buskruit dan vroeger. Als socioloog Ludo De Witte kritiek uit op mijn werk dan verschijnt dat op een website die in bepaalde milieus veel gelezen wordt. Twintig jaar geleden was het veel moeilijker om kritiek te hebben op de Afrika-berichtgeving van de VRT. Je kon een brief schrijven aan de VRT die in het beste geval intern een effect zou gehad hebben. Nu is er veel meer maatschappelijk debat, maar helaas dikwijls op een zeer laag niveau. Zo vertegenwoordigen mensen die op fora reageren de meest extremistische stemmen. Hun kritiek berust vaak op vooringenomenheid of een ideologische overtuiging en is heel moeilijk te weerleggen.
Daarnaast is kritiek op de journalistiek zoiets dat geregeld terugkomt. Het kerstessay van Buelens heeft heel wat losgemaakt, maar toch zitten er onjuiste interpretaties in verwerkt. VTM en Het Laatste Nieuws maken een scherpe keuze door alleen de allersterkste nieuwsverhalen uit het buitenland te brengen, waar hun kijkers en lezers zich op de koop toe mee verbonden voelen. Wanneer die evolutie dan bestempeld wordt als dé conjunctuur in dé Belgische pers, dan voel ik mij als VRT-journalist onheus behandeld. Want wij maken die scherpe keuze niet. Wij blijven hetzelfde aantal buitenlandse verhalen brengen. Wij houden voortdurend een verslaggever in Congo.
Buelens zegt dat de VRT te veel wil concurreren met VTM. Is dat zo?
Het is gedurende een bepaalde periode erger geweest. Dat we dingen brachten enkel omdat VTM ze had. Nu gebeurt dat uitzonderlijk nog wel eens bij een eindredacteur die bang is om iets te missen. Zelf heb ik me als eindredacteur nooit veel aangetrokken van op welke manier en op welk moment VTM een item uitzond. Eigenlijk zijn we er met het journaal maar terug bovenop gekomen nadat we ons eigen profiel ontwikkeld hebben; een profiel met degelijk sociaal-economisch, politiek en buitenlands nieuws. In de marge zijn er nog wel momenten dat ik vind dat we showbizz-nieuwtjes te uitgebreid belichten, terwijl we daar al een specifiek programma als “De Rode Loper” voor hebben.
Hoe moet je als journalist omgaan met kritiek?
Er zijn mensen die zeggen dat ze nooit kritiek lezen. Maar als VRT-journalist heb ik verantwoording af te leggen aan het publiek dat me betaalt en daarom is het belangrijk om te weten wat dat publiek vindt over je werk. Als critici feitelijke fouten kunnen aanwijzen in mijn berichtgeving dan aanvaard ik dat. Daar ben ik dan echt ziek van, maar als men probeert om een ideologisch etiket te plakken op mijn verslaggeving dan ga ik daar tegenin. Dikwijls is zo’n mening zelf aangestuurd door een bepaald ideologisch standpunt.
Verder vind ik dat kijkers die vanuit een professionele bekommernis naar mijn werk kijken, zouden moeten beseffen dat ik in een stukje van twee minuten geen vijf meningen kan laten horen. Om een kwestie vanuit alle mogelijke perspectieven te belichten, bestaan er reportages.
Wat is volgens u het grootste probleem van de journalistiek vandaag?
De tanende geloofwaardigheid. De journalistiek scoort op dat vlak nog altijd beter dan de politiek en de justitie, maar toch is de piëdestal waarop een journalist vroeger stond langzamerhand aan het afbrokkelen. Dat de mensen ons almaar minder geloven is een gevolg van verschillende factoren. Enerzijds hebben we voor de vorm een stuk inhoud opgeofferd, anderzijds worden mensen danig overspoeld met informatie dat ze niet meer weten wie te geloven. Terwijl ze naar televisie kijken, krijgen ze e-mails van allerlei betrokkenen. Op televisie moet je dan niet alleen de uitleg doen, je moet ook voor een stuk weerleggen wat een andere brengt en bepaalde mythes ontkrachten.
Ook voor journalisten is het moeilijker geworden om te weten wie ze kunnen geloven. Ten tijde van het genocideproces van Rwanda kreeg ik voortdurend e-mails over verschrikkelijke slachtpartijen op een aantal plaatsen. Dikwijls was moeilijk na te gaan of die informatie wel correct was en in een aantal gevallen bleken de begeleidende foto’s wel vijf jaar oud.
Een ander probleem waarmee de journalistiek te kampen heeft, is de toegenomen concurrentie. Er is een aanhoudende concurrentiestrijd om het aantrekkelijkste format, zodat de verglijding naar al te spectaculaire berichtgeving altijd dreigt. Ik vind dat we met het VRT-journaal nog altijd een uitgebalanceerde mix brengen.
Hoe kan de journalistiek haar geloofwaardigheid terugwinnen?
Er is maar één mogelijkheid: professioneler werken. Hoofdredacties moeten met dat doel voor ogen ook meer ruimte geven aan specialisatie. Op de VRT is er wat dat betreft nog werk aan de winkel. Het is absolute waanzin dat een duidingsprogramma als Terzake gemaakt wordt zonder specialisten. Hoewel de onderwerpen vaak ingewikkeld zijn, worden de items toch gemaakt door jonge en onervaren reporters. Natuurlijk weten die minder af van een onderwerp dan collega’s die al twintig jaar met het thema bezig zijn.
Jonge journalisten moeten zich dus proberen te specialiseren. Wat moeten ze daarnaast nog doen?
Ze moeten doorzicht hebben en begrijpen hoe iets in elkaar steekt. Veel informatie kunnen verwerken is daarvoor een absolute vereiste. Daarom ben ik een tegenstander van journalistenopleidingen op bachelorniveau. Veel beter is het om eerst een universitaire opleiding te doorworstelen zodat je snel leert inhoud te absorberen. Bij sommige jonge collega’s die hier beginnen, merk ik dat er een basis ontbreekt. Ze kunnen wel een goed item maken over een sociaal conflict of over een verkeersongeluk maar zodra ze grote dossiers willen gaan behandelen, loopt het mis en slagen ze er niet in het relevante van het bijkomstige te scheiden.
Verder moeten jonge journalisten vooral oefenen want journalistiek leer je pas door het te bedrijven. Daarbij mogen ze niet neerkijken op de ‘kleine’ journalistiek: de regionale bladen, schoolbladen en schoolkrantjes. Door voor die media te werken, leer je informatie zo te presenteren dat het grote publiek het begrijpt en dat is misschien wel de belangrijkste vaardigheid waarover je als journalist moet beschikken. Door de glamour die rond het vak hangt, willen veel studenten op slag de nieuwe Rudi Vranckx worden. Dat is een slechte motivatie. Trouwens, de kans dat je dan gefrustreerd raakt is bijzonder groot.
Is het dan zo slecht gesteld met de deskundigheid van de journalisten?
Er zijn wel degelijk deskundigen bij ons, gelukkig maar. Ik beschouw mezelf als een deskundige wat Congo betreft. Maar met evenveel stelligheid als ik een item over Congo maak, maak ik er een over Honduras of over een gevangenisopstand in Bolivië. Hoewel ik daar eigenlijk niets van afweet. Dan vertaal ik eigenlijk de deskundigheid van een persbureau of een bron naar een taal die het televisiepubliek begrijpt. De kijker kan daar verkeerdelijk uit afleiden dat ik zelf veel ken over de problematiek in Zuid-Amerika.
Werken er vandaag meer experts bij de openbare omroep dan toen u er zo’n 20 jaar geleden begon?
Ongetwijfeld. Toen ik hier in ’91 aan de slag ging, bestond er zelfs geen aparte buitenlandredactie. Het journalistenkorps was veel minder uitgebreid dan dat het vandaag is. Daardoor moest iedere journalist een grote diversiteit aan onderwerpen belichten. Nu zijn we talrijker, wat meer specialisatie mogelijk gemaakt heeft. Al klagen de redacteurs van de algemene verslaggeving nog altijd dat ze de ene keer iets moeten maken over een tentoonstelling, dan over een sociaal conflict en vervolgens over een misdaad.
Er wordt dikwijls gezegd dat de journalistiek vroeger beter was dan nu maar volgens mij is dat een mythe. Voor ik bij de VRT werkte, was ik een tijdlang persattaché bij het kabinet van Ontwikkelingssamenwerking. Ik herinner me dat ik dingen doorstak naar journalisten die ze blindelings overnamen. Ik kon ze bij wijze van spreken alles wijsmaken.
Na uw carrière als persattaché werd u televisiejournalist. Met welke verwachtingen stapte u de toenmalige BRT binnen in 1991?
Ik had verwacht dat je je gang kon gaan als journalist. Dat je items kon maken zonder eindeloze discussies te moeten trotseren en dat er niet werd gecontroleerd wat je precies maakte. Dat de bemoeienis van eind- en hoofdredactie stopte van zodra je de opdracht kreeg om iets te maken . Toen ik begon, kon je inderdaad je gang gaan als journalist. Wanneer je het budget had gekregen om iets te gaan doen, kon je autonoom beslissen wat je precies in je stuk stak en hoe je dat deed. Dat is de laatste jaren wel sterk veranderd.
Wat is er dan precies veranderd?
Televisiejournalisten waren vroeger onderzoekers en dossiervreters. Nu zijn ze meer en meer televisiemakers geworden. Dat is ook logisch, wij moeten eerst en vooral goede tv maken, waar mensen naar blijven kijken. Veel meer dan vroeger zijn we gebonden aan de vorm, aan het format. Het keurslijf waarbinnen je als journalist je verhaal moet vertellen is nauwer geworden. Dat heeft het werken in elk geval niet gemakkelijker gemaakt en voor de vorm hebben we een deeltje van de inhoud opgeofferd. Bovendien is het ritme van het journaal dermate toegenomen dat het eigenlijk niet meer lukt om een rustige uitleg te geven. Neem bijvoorbeeld een probleem als dat van de wachtlijsten. In plaats van dat probleem structureel uit te leggen en te onderzoeken waar die wachtlijsten precies vandaan komen, gaan we nu een portret brengen van een betrokkene. We zijn verhalen beginnen vertellen, terwijl we vroeger dossiers uitlegden.
Sommige journalisten zijn radicaal tegen die ommezwaai. Begrijpt u hen?
Absoluut, alleen denk ik dat die journalisten voor een krant moeten gaan werken. We zitten nu eenmaal met de eigenheid van het medium televisie. Structureel uitleggen hoe iets in elkaar steekt, vraagt tijd en dat staat haaks op het begrip televisie maken. Stel dat je in het journaal een gesprek zou hebben met een vakbondsleider over het probleem van Opel gedurende 8 minuten, dan haken de mensen gewoon af. Dat is spijtig, maar ik denk dat we ons daar als televisiejournalisten mee moeten verzoenen. Wanneer ik items over Congo maak dan laat ik heel weinig politici aan het woord en opteer ik voor de verhalen van de gewone Congolese mensen. Daar blijven mensen wel naar kijken. Dat kunnen ze blijkbaar nog appreciëren.
Recent kwam er ook kritiek die u rechtstreeks aanbelangt als buitenlandjournalist. In zijn kerstessay suggereerde Geert Buelens dat het aanbod van buitenlands nieuws sterk afgenomen is.
Procentueel heb je inderdaad minder buitenlands nieuws dan vroeger maar het journaal is ook wel langer geworden. De verhouding is dus gewijzigd maar zuiver kwantitatief zijn we doorheen de jaren evenveel buitenlands nieuws blijven aanbieden. Veel belangrijker dan het aantal minuten is de kwalitatieve kant van het verhaal. Zijn mensen nu minder goed geïnformeerd over het buitenland dan vroeger? Dat is eigenlijk de relevante vraag en mijn antwoord daarop is ‘nee’.
Toen ik nog maar pas chef buitenland was, in 2000, had de nieuwsdienst aan de VUB de opdracht gegeven om de aanwezigheid van het buitenlands nieuws in het journaal te onderzoeken. De conclusie van die onderzoekers was verrassend. Ze stelden dat er relatief weinig aandacht ging naar Afrika terwijl er onevenredig veel berichten waren die aan Australië gewijd waren. Nadien bleek dat de onderzoekers alle sportberichten meegerekend hadden, wat een grondige vertekening opgeleverd had omdat de Olympische Spelen dat jaar in Sydney plaatsvonden. Je moet dus opletten met onderzoeken en cijfers.
Waarom ligt de journalistiek de laatste tijd meer onder vuur?
Critici hebben meer buskruit dan vroeger. Als socioloog Ludo De Witte kritiek uit op mijn werk dan verschijnt dat op een website die in bepaalde milieus veel gelezen wordt. Twintig jaar geleden was het veel moeilijker om kritiek te hebben op de Afrika-berichtgeving van de VRT. Je kon een brief schrijven aan de VRT die in het beste geval intern een effect zou gehad hebben. Nu is er veel meer maatschappelijk debat, maar helaas dikwijls op een zeer laag niveau. Zo vertegenwoordigen mensen die op fora reageren de meest extremistische stemmen. Hun kritiek berust vaak op vooringenomenheid of een ideologische overtuiging en is heel moeilijk te weerleggen.
Daarnaast is kritiek op de journalistiek zoiets dat geregeld terugkomt. Het kerstessay van Buelens heeft heel wat losgemaakt, maar toch zitten er onjuiste interpretaties in verwerkt. VTM en Het Laatste Nieuws maken een scherpe keuze door alleen de allersterkste nieuwsverhalen uit het buitenland te brengen, waar hun kijkers en lezers zich op de koop toe mee verbonden voelen. Wanneer die evolutie dan bestempeld wordt als dé conjunctuur in dé Belgische pers, dan voel ik mij als VRT-journalist onheus behandeld. Want wij maken die scherpe keuze niet. Wij blijven hetzelfde aantal buitenlandse verhalen brengen. Wij houden voortdurend een verslaggever in Congo.
Buelens zegt dat de VRT te veel wil concurreren met VTM. Is dat zo?
Het is gedurende een bepaalde periode erger geweest. Dat we dingen brachten enkel omdat VTM ze had. Nu gebeurt dat uitzonderlijk nog wel eens bij een eindredacteur die bang is om iets te missen. Zelf heb ik me als eindredacteur nooit veel aangetrokken van op welke manier en op welk moment VTM een item uitzond. Eigenlijk zijn we er met het journaal maar terug bovenop gekomen nadat we ons eigen profiel ontwikkeld hebben; een profiel met degelijk sociaal-economisch, politiek en buitenlands nieuws. In de marge zijn er nog wel momenten dat ik vind dat we showbizz-nieuwtjes te uitgebreid belichten, terwijl we daar al een specifiek programma als “De Rode Loper” voor hebben.
Hoe moet je als journalist omgaan met kritiek?
Er zijn mensen die zeggen dat ze nooit kritiek lezen. Maar als VRT-journalist heb ik verantwoording af te leggen aan het publiek dat me betaalt en daarom is het belangrijk om te weten wat dat publiek vindt over je werk. Als critici feitelijke fouten kunnen aanwijzen in mijn berichtgeving dan aanvaard ik dat. Daar ben ik dan echt ziek van, maar als men probeert om een ideologisch etiket te plakken op mijn verslaggeving dan ga ik daar tegenin. Dikwijls is zo’n mening zelf aangestuurd door een bepaald ideologisch standpunt.
Verder vind ik dat kijkers die vanuit een professionele bekommernis naar mijn werk kijken, zouden moeten beseffen dat ik in een stukje van twee minuten geen vijf meningen kan laten horen. Om een kwestie vanuit alle mogelijke perspectieven te belichten, bestaan er reportages.
Wat is volgens u het grootste probleem van de journalistiek vandaag?
De tanende geloofwaardigheid. De journalistiek scoort op dat vlak nog altijd beter dan de politiek en de justitie, maar toch is de piëdestal waarop een journalist vroeger stond langzamerhand aan het afbrokkelen. Dat de mensen ons almaar minder geloven is een gevolg van verschillende factoren. Enerzijds hebben we voor de vorm een stuk inhoud opgeofferd, anderzijds worden mensen danig overspoeld met informatie dat ze niet meer weten wie te geloven. Terwijl ze naar televisie kijken, krijgen ze e-mails van allerlei betrokkenen. Op televisie moet je dan niet alleen de uitleg doen, je moet ook voor een stuk weerleggen wat een andere brengt en bepaalde mythes ontkrachten.
Ook voor journalisten is het moeilijker geworden om te weten wie ze kunnen geloven. Ten tijde van het genocideproces van Rwanda kreeg ik voortdurend e-mails over verschrikkelijke slachtpartijen op een aantal plaatsen. Dikwijls was moeilijk na te gaan of die informatie wel correct was en in een aantal gevallen bleken de begeleidende foto’s wel vijf jaar oud.
Een ander probleem waarmee de journalistiek te kampen heeft, is de toegenomen concurrentie. Er is een aanhoudende concurrentiestrijd om het aantrekkelijkste format, zodat de verglijding naar al te spectaculaire berichtgeving altijd dreigt. Ik vind dat we met het VRT-journaal nog altijd een uitgebalanceerde mix brengen.
Hoe kan de journalistiek haar geloofwaardigheid terugwinnen?
Er is maar één mogelijkheid: professioneler werken. Hoofdredacties moeten met dat doel voor ogen ook meer ruimte geven aan specialisatie. Op de VRT is er wat dat betreft nog werk aan de winkel. Het is absolute waanzin dat een duidingsprogramma als Terzake gemaakt wordt zonder specialisten. Hoewel de onderwerpen vaak ingewikkeld zijn, worden de items toch gemaakt door jonge en onervaren reporters. Natuurlijk weten die minder af van een onderwerp dan collega’s die al twintig jaar met het thema bezig zijn.
Jonge journalisten moeten zich dus proberen te specialiseren. Wat moeten ze daarnaast nog doen?
Ze moeten doorzicht hebben en begrijpen hoe iets in elkaar steekt. Veel informatie kunnen verwerken is daarvoor een absolute vereiste. Daarom ben ik een tegenstander van journalistenopleidingen op bachelorniveau. Veel beter is het om eerst een universitaire opleiding te doorworstelen zodat je snel leert inhoud te absorberen. Bij sommige jonge collega’s die hier beginnen, merk ik dat er een basis ontbreekt. Ze kunnen wel een goed item maken over een sociaal conflict of over een verkeersongeluk maar zodra ze grote dossiers willen gaan behandelen, loopt het mis en slagen ze er niet in het relevante van het bijkomstige te scheiden.
Verder moeten jonge journalisten vooral oefenen want journalistiek leer je pas door het te bedrijven. Daarbij mogen ze niet neerkijken op de ‘kleine’ journalistiek: de regionale bladen, schoolbladen en schoolkrantjes. Door voor die media te werken, leer je informatie zo te presenteren dat het grote publiek het begrijpt en dat is misschien wel de belangrijkste vaardigheid waarover je als journalist moet beschikken. Door de glamour die rond het vak hangt, willen veel studenten op slag de nieuwe Rudi Vranckx worden. Dat is een slechte motivatie. Trouwens, de kans dat je dan gefrustreerd raakt is bijzonder groot.
zondag 10 januari 2010
Het jaar van de waarheid
Vooreerst: sta me toe u een voorspoedig en florissant jaar te wensen. Dat 2010 verwezenlijkingen mag aandragen die MMX doen oplichten in de annalen van de geschiedenis. Dat u pret mag beleven als Michel Daerden. Dat u mag vieren als nooit tevoren.
Goed begonnen is half gewonnen
Procrastinatie is des duivels, moet Piet Van Roe gedacht hebben toen hij Mieke Berendsen zonder verpinken uitzwaaide. In een schoolvoorbeeld van wat de Chinezen walk the talk noemen, voerde Van Roe zonder verwijl de plannen uit die hij op de VRT-nieuwjaarsreceptie bekendmaakte. Er moest en zou gesnoeid worden.
Samenwerkingsfederalisme
Wie zich al liet opmerken in de eerste tien dagen '10 was premier Yves Leterme. De getergde politicus liet zich betrappen op het gebruik van een toch wel opmerkelijk verbum. "Samenwerkingsfederalisme!" proclameerde de outcast van de Belgische politiek. Het moet van Van Rompuy's rustige vastheid geleden zijn dat er nog zulk een steriel woord geïntroduceerd werd in 's lands politieke jargon.
Terwijl de enen uitkraaiden dat het woord symptomatisch is voor het immobilisme van janboel België, claimden anderen dat Rambo Leterme zijn knuffelfactor ermee heeft kunnen vergroten. Dat de premier het jaar ingezet heeft met een charmeoffensief, staat buiten kijf. Het register waarvan Yves zich bediende in zijn talrijke mediaoptredens was van die aard dat flashbacks me onwillekeurig door het hoofd flitsten. "De mensen" zag ik Yves keer op keer lippen en pennen. Jean-Marie en Steve, ik was de stemmenkanonnen van weleer haast vergeten.
Maar opvallender dan Leterme's woordgebruik was de zichtbaar ontspannen en open indruk die hij naliet gedurende zijn jongste mediamieke doortocht. Het contrast met
de martelgang die de -door het volk verkoren- BHV-Messias vorig jaar moest ondergaan, kon nauwelijks groter. Wie zich Yves' optreden in het canvasprogramma Voor eens en voor altijd herinnert, kan dat alleen maar beamen. Yves zat daar wat korzelig te wezen in de studio. Zich verschuilend achter een scherm van achterdocht leek de gevallen vedette het ogenzout nabij.
Dan vergaat het de premier de laatste tijd toch een eind beter. Dat hij hete hangijzers als de staatshervorming en BHV in de schoot van oudgediende Jean-Luc Dehaene mocht werpen, heeft Yves zichtbaar deugd gedaan.
Paashaas
Of het Brabants trekpaard zich zal ontpoppen tot een vrolijk rondhuppelende paashaas, is nog maar de vraag. Want als Dehaene niet voor Pasen met een oplossing voor BHV komt aandraven, zal het met lange tanden zijn dat hij de chocoladen eieren naar binnen moet werken.
Zal Jean-Luc de vermeende "Messias van juni 2009" doen herrijzen? Of was Jezus een charlatan met een resem vrienden in de joodse geschiedschrijving? Ach, alleen God weet welke eieren Jean-Luc nog doet openspringen voor april 2010.
Labels:
2010,
Dehaene,
Leterme,
Piet Van Roe,
VRT
maandag 28 december 2009
Terug van niet echt weggeweest: Al Qaeda
'Al Qaeda op het Arabische Schiereiland', de Saudi-Arabische sectie van Al Quaeda heeft de mislukte aanslag van vorige vrijdag opgeëist op een website. De vijand heeft een gezicht gekregen, een bijzonder bekend gezicht zelfs.
Niet krenterig, wel uitgekookt
Vrijdag hadden de onderbemande redacties af te rekenen met een weinig hartverwarmend kerstverhaal. De Nigeriaanse Umar Farouk Abdulmutallab had een bom willen laten ontploffen ergens tussen Schiphol en Detroit. Jasper Schuringa, een Hollander, verijdelde de aanslag. Toch een kerstverhaal dan? Ja, op voorwaarde dat nationale en internationale media betaalden voor Jaspers mediageniek kerstcadeautje. Niet krenterig, wel uitgekookt. Intussen weet heel de wereld dat Schuringa een eigen videoproductiebedrijf heeft in Amsterdam.
In zeker opzicht is de aanslag niet 'mislukt'. Bij de speech die president Obama net gaf, moest ik onwillekeurig terugdenken aan de geagiteerde toespraken van zijn voorganger. Zowel het jargon 'defeat', de toon 'we will not rest until', 'they undermine our values' als de inhoud (door de kwestie Iran erbij te sleuren) van deze speech dragen bij tot een duaal wereldbeeld.
De geest van Samuel P. Huntington
Voor Obama het zelf goed en wel beseft is de aanslag een Hollywoodsage van de reinste soort: the good guys vs. the bad guys, een heilige strijd die elke vorm van geweld rechtvaardigt. Samuel P. Huntington is één jaar en 4 dagen geleden overleden, maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat hij over de plas nog kwiek en bedrijvig zijn werk doet.
vrijdag 25 december 2009
Over groenheid in crisistijd
Weinigen zullen aan de klimaatconferentie in Kopenhagen een gevoel van bevrediging overgehouden hebben. Een systeem met CO2-sancties bleef vooralsnog uit, de afspraken heetten 'intenties' en de kreeftensoep was er niet te vreten.
Terwijl lichtgelovige zielen halsreikend uitkijken naar de meeting in Mexico, zijn er wat bedenkingen te maken over de floptop in Kopenhagen. Bedenkingen die de Mexicaanse hoop nu al kunnen doen verbleken.
Want opmerkelijk toch, hoe de gehele Westerse delegatie groen kleurde. Vooral bij de Amerikaanse sectie was de ommezwaai totaal. De kinderlijke optimist in u wilt die groene revolutie toeschrijven aan het aantreden van de charismatische Barack Obama. Maar er zijn verklaringen die, vanuit een Amerikaanse denkkader, meer voor de hand liggen.
Een vlaag van filantropie
Tot voor kort telde de wereld nog veel sceptici omtrent Global Warming. Vooral over de grote plas werd er geregeld smalend gedaan over dat graadje meer. Dat ze het groene gedachtegoed daar nu plots aanhangig geworden zijn, is op z'n minst opmerkelijk te noemen. Zouden Amerikanen in een bui van menslievendheid de eigen economische dada’s aan de kant willen zetten?
Niet echt. Wellicht kleurden Westerse wereldleiders groen om een heel andere reden. Wereldleiders willen zich best wel wat populariteit aanmeten door boude uitspraken te doen over een thema dat de voorbije jaren in zwang geraakt is maar niemand wil goud neertellen. Nee dat moeten de anderen maar doen want wij doorspartelen een crisisperiode.
De opkomende groeilanden, die gaandeweg belangrijkere concurrenten geworden zijn, die moeten een duit in het zakje doen. Dat hun vervaarlijke groei gelijk wat afgeremd wordt, is mooi meegenomen in tijden van crisis, nietwaar?
Gifgroen
Mogelijkerwijs kleurden Westerse wereldleiders groen van jaloezie en verdorven afgunst. Of hoe het groene gedachtegoed misbruikt kan worden om de politiek-economische status quo te behouden. Brazilië, India en China hebben gelijk dat ze zich geen groen pootje willen laten lappen. Maar intussen betaalt de aarde.
Misschien is het moment gekomen waarop we onze manier van leven fundamenteel in vraag moeten stellen.
woensdag 16 december 2009
Voor Louis, Ismail en Raina
Hij lijkt wel een sjofele, schabouwelijke versie van de Kerstman. Op zijn sandalen schuifelt hij iedere dag zachtjes over de tegels van het Brusselse metrostation Anneessens. Zijn baard is lang, grijs en vettig. Ik noem 'm Louis.
Louis
Sinds enkele dagen draagt Louis een heuse kerstmuts. Hij is er in mijn ogen alleen maar meer kerstman door geworden. Louis bedelt met zo'n gebrek aan passie dat ik hem gaan appreciëren ben. Op een manier vind ik het prachtig hoe hij zichzelf niet helemaal verliest in een meelijwekkende positie. Zo nu en dan stop ik aan Louis' klompen voeten om een muntstuk in zijn potje te mikken. Maar zelfs dan glimlacht hij niet. Louis' respect koop je niet. Nochtans heeft hij niet veel anders in de aanbieding.
Ismail
In de buurt van het metrostation, wat tevens mijn buurt is, heeft Louis enkele collega's. De zuidelijker gelegen uitgang van het metrostation wordt bemand door Ismail. Althans zo noem ik 'm. Het is vrijwel onmogelijk Ismails smekende ogen niet te kruisen op weg naar de roltrap. Ismail begroet ook alle passanten. Ik vraag me af hoe vaak per dag "salem aleikum" over zijn lippen rolt.
Raina
Op de Maurice Lemonnierlaan, voor een verlaten gebouw dat ooit een bloeiend Afrikaans reiskantoortje herbergde, zit sinds enkele weken Raina. Schommelend prevelt ze woorden in een taal die ik niet machtig ben. Al lijkt haar boodschap duidelijk genoeg om zo te begrijpen.
Daklozen op de buis
De afgelopen dagen was er wat te doen rond de daklozen in Brussel. Traditioneel zorgt de eerste winterprik voor een item in het journaal rond het thema. Maar Louis, Ismail, Raina en vele anderen zitten het hele jaar door in het metrostation. Ook wanneer de camera's weer weg zijn. Ook wanneer u en ik de benen onder de rijk gevulde kersttafel schuiven. Denkt u dan eens aan deze beroerde kerstman en zijn beklagenswaardige collega's?
Louis
Sinds enkele dagen draagt Louis een heuse kerstmuts. Hij is er in mijn ogen alleen maar meer kerstman door geworden. Louis bedelt met zo'n gebrek aan passie dat ik hem gaan appreciëren ben. Op een manier vind ik het prachtig hoe hij zichzelf niet helemaal verliest in een meelijwekkende positie. Zo nu en dan stop ik aan Louis' klompen voeten om een muntstuk in zijn potje te mikken. Maar zelfs dan glimlacht hij niet. Louis' respect koop je niet. Nochtans heeft hij niet veel anders in de aanbieding.
Ismail
In de buurt van het metrostation, wat tevens mijn buurt is, heeft Louis enkele collega's. De zuidelijker gelegen uitgang van het metrostation wordt bemand door Ismail. Althans zo noem ik 'm. Het is vrijwel onmogelijk Ismails smekende ogen niet te kruisen op weg naar de roltrap. Ismail begroet ook alle passanten. Ik vraag me af hoe vaak per dag "salem aleikum" over zijn lippen rolt.
Raina
Op de Maurice Lemonnierlaan, voor een verlaten gebouw dat ooit een bloeiend Afrikaans reiskantoortje herbergde, zit sinds enkele weken Raina. Schommelend prevelt ze woorden in een taal die ik niet machtig ben. Al lijkt haar boodschap duidelijk genoeg om zo te begrijpen.
Daklozen op de buis
De afgelopen dagen was er wat te doen rond de daklozen in Brussel. Traditioneel zorgt de eerste winterprik voor een item in het journaal rond het thema. Maar Louis, Ismail, Raina en vele anderen zitten het hele jaar door in het metrostation. Ook wanneer de camera's weer weg zijn. Ook wanneer u en ik de benen onder de rijk gevulde kersttafel schuiven. Denkt u dan eens aan deze beroerde kerstman en zijn beklagenswaardige collega's?
zaterdag 12 december 2009
Alex
Alexander rekt zich lang uit in zijn lederen bureaustoel. Weinig seconden later denderen de wieltjes over het dure parket van het studeervertrek. Hij laat zijn ogen dwalen langs de afgestofte boekenrekken, de oudmodische computer en de antieke commode uit kastanjehout. Hier, op deze plaats, heeft hij zich een onberispelijk cv bij elkaar gewerkt. De successen zijn de muren van het vertrek doordrongen, het MBA-diploma prijkt als een tastbaar bewijs aan de verste wand.
Plots klinkt een diepe zucht. Enkele plooien vervormen Alexanders jeugdige gelaat, rimpels vullen zijn bleke voorhoofd. Wat een turbulent jaar is het geweest. Papa kreeg stembandkanker maar toonde zich gelukkig taaier dan de ziekte. En dan was er nog de hele heisa rond de voorzittersverkiezingen. De media hebben hem niet gespaard, wel drie gsm’s heeft hij de afgelopen maand aan diggelen gesmeten. “Och journalisten kunnen toch zulke gemene vragen stellen”, dacht hij telkens. Alexander is op. Hij is leeg geleefd, terwijl hij daar in zijn lederen bureaustoel zit te wachten. Over enkele ogenblikken weet hij het. Of na Gwendolyn ook Marino zich gewonnen moet geven. En of hij zijn bips weldra op de Open VLD-troon mag plaatsen.
Al is Alexander er niet helemaal gerust in. De tijd dat een familienaam als een soort van politieke koevoet kon dienen, lijkt voorgoed passé. Bovendien is er een beweging ontstaan die, wars van nepotisme, een heuse guerrilla op gang trekt tegen zetelende ‘zonen en dochters van’. Resultaat is dat de competenties van politieke erfgenamen vaker in twijfel getrokken worden. Bij Jean-Jacques is dat wellicht niet geheel onterecht maar Bruno en Charles verdienen beter. Alex krijgt het nu al benauwd.
En dan is er nog iets dat Alexander bezighoudt. Met zijn 34 lentes is ie beduidend jonger dan alle vorige voorzitters. Nochtans zijn het de politieke fossielen, die dezer dagen de protagonisten zijn in de vaderlandse politiek. Het optreden van de zogenaamde ‘krokodillen’ blijft niet beperkt tot een lachwekkend verschijnen in platte tv-shows. Nee, met hun almaar corpulenter wordende lijven blijven ze wegen op het dagelijkse beleid. Of Alex de nationale cultus van de politieke fossielen zal kunnen doorbreken, is nog maar de vraag. Hij begint ongemakkelijk te wiebelen op zijn stoel. De zenuwen beginnen het over te nemen.
Alexander ademt krachtig in en weer uit. Hij snuift de lucht op. Een penetrante geur vult zijn neusgaten. Het is de geur van succes, zo blijkt.
Abonneren op:
Posts (Atom)